Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Johannes 8

Johannes

Index

Hoofdstuk 9

1


 

  En voorbijgaande, zag Hij een mens, blind van de geboorte af.  

 

 

--

2


 

  En Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende: Rabbi, wie heeft er gezondigd, deze, of zijn ouders, dat hij blind zou geboren worden?  

 

 

--

3


 

  Jezus antwoordde: Noch deze heeft gezondigd, noch zijn ouders, maar dit is geschied, opdat de werken Gods in hem zouden geopenbaard worden.  

 

 

--

4


 

  Ik moet werken de werken Desgenen, Die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; de nacht komt, wanneer niemand werken kan.  

 

 

--

5


 

  Zolang Ik in de wereld ben, zo ben Ik het Licht der wereld.  

 

 

--

6


 

  Dit gezegd hebbende, spoog Hij op de aarde, en maakte slijk uit dat speeksel, en streek dat slijk op de ogen des blinden;  

 

 

--

7


 

  En zeide tot hem: Ga heen, was u in het badwater Siloam (hetwelk overgezet wordt: uitgezonden). Hij dan ging heen en wies zich, en kwam ziende.  

 

 

--

8


 

  De geburen dan, en die hem te voren gezien hadden, dat hij blind was, zeiden: Is deze niet, die zat en bedelde?  

 

 

--

9


 

  Anderen zeiden: Hij is het; en anderen: Hij is hem gelijk. Hij zeide: Ik ben het.  

 

 

--

10


 

  Zij dan zeiden tot hem: Hoe zijn u de ogen geopend?  

 

 

--

11


 

  Hij antwoordde en zeide: De Mens, genaamd Jezus, maakte slijk, en bestreek mijn ogen, en zeide tot mij: Ga heen naar het badwater Siloam, en was u. En ikging heen, en wies mij, en ik werd ziende.  

 

 

--

12


 

  Zij dan zeiden tot hem: Waar is Die? Hij zeide: Ik weet het niet.  

 

 

--

13


 

  Zij brachten hem tot de Farizeen, hem namelijk, die te voren blind geweest was.  

 

 

--

14


 

  En het was sabbat, als Jezus het slijk maakte, en zijn ogen opende.  

 

 

--

15


 

  De Farizeen dan vraagden hem ook wederom, hoe hij ziende geworden was. En hij zeide tot hen: Hij legde slijk op mijn ogen, en ik wies mij, en ik zie.  

 

 

--

16


 

  Sommigen dan uit de Farizeen zeiden: Deze Mens is van God niet, want Hij houdt den sabbat niet. Anderen zeiden: Hoe kan een mens, die een zondaar is,zulke tekenen doen? En er was tweedracht onder hen.  

 

 

--

17


 

  Zij zeiden wederom tot den blinde: Gij, wat zegt gij van Hem; dewijl Hij uw ogen geopend heeft? En hij zeide: Hij is een Profeet.  

 

 

--

18


 

  De Joden dan geloofden van hem niet, dat hij blind geweest was, en ziende was geworden, totdat zij geroepen hadden de ouders desgenen, die ziendegeworden was.  

 

 

--

19


 

  En zij vraagden hun, zeggende: Is deze uw zoon, welken gij zegt, dat blind geboren is? Hoe ziet hij dan nu?  

 

 

--

20


 

  Zijn ouders antwoordden hun en zeiden: Wij weten, dat deze onze zoon is, en dat hij blind geboren is;  

 

 

--

21


 

  Maar hoe hij nu ziet, weten wij niet; of wie zijn ogen geopend heeft, weten wij niet; hij heeft zijn ouderdom, vraagt hemzelven; hij zal van zichzelven spreken.  

 

 

--

22


 

  Dit zeiden zijn ouders, omdat zij de Joden vreesden; want de Joden hadden alrede te zamen een besluit gemaakt, zo iemand Hem beleed Christus te zijn, datdie uit de synagoge zou geworpen worden.  

 

 

--

23


 

  Daarom zeiden zijn ouders: Hij heeft zijn ouderdom, vraagt hemzelven.  

 

 

--

24


 

  Zij dan riepen voor de tweede maal den mens, die blind geweest was, en zeiden tot hem: Geef God de eer; wij weten, dat deze Mens een zondaar is.  

 

 

--

25


 

  Hij dan antwoordde en zeide: Of Hij een zondaar is, weet ik niet; een ding weet ik, dat ik blind was, en nu zie.  

 

 

--

26


 

  En zij zeiden wederom tot hem: Wat heeft Hij u gedaan? Hoe heeft Hij uw ogen geopend?  

 

 

--

27


 

  Hij antwoordde hun: Ik heb het u alrede gezegd, en gij hebt het niet gehoord; wat wilt gij het wederom horen? Wilt gijlieden ook Zijn discipelen worden?  

 

 

--

28


 

  Zij gaven hem dan scheldwoorden, en zeiden: Gij zijt Zijn discipel; maar wij zijn discipelen van Mozes.  

 

 

--

29


 

  Wij weten, dat God tot Mozes gesproken heeft; maar Dezen weten wij niet, van waar Hij is.  

 

 

--

30


 

  De mens antwoordde, en zeide tot hen: Hierin is immers wat wonders, dat gij niet weet, van waar Hij is, en nochtans heeft Hij mijn ogen geopend.  

 

 

--

31


 

  En wij weten, dat God de zondaars niet hoort; maar zo iemand godvruchtig is, en Zijn wil doet, dien hoort Hij.  

 

 

--

32


 

  Van alle eeuw is het niet gehoord, dat iemand eens blindgeborenen ogen geopend heeft.  

 

 

--

33


 

  Indien Deze van God niet ware, Hij zou niets kunnen doen.  

 

 

--

34


 

  Zij antwoordden, en zeiden tot hem: Gij zijt geheel in zonden geboren, en leert gij ons? En zij wierpen hem uit.  

 

 

--

35


 

  Jezus hoorde, dat zij hem uitgeworpen hadden, en hem vindende, zeide Hij tot hem: Gelooft gij in den Zoon van God?  

 

 

--

36


 

  Hij antwoordde en zeide: Wie is Hij, Heere, opdat ik in Hem moge geloven?  

 

 

--

37


 

  En Jezus zeide tot Hem: En gij hebt Hem gezien, en Die met u spreekt, Dezelve is het.  

 

 

--

38


 

  En hij zeide: Ik geloof, Heere! En hij aanbad Hem.  

 

 

--

39


 

  En Jezus zeide: Ik ben tot een oordeel in deze wereld gekomen, opdat degenen, die niet zien, zien mogen, en die zien, blind worden.  

 

 

--

40


 

  En dit hoorden enigen uit de Farizeen, die bij Hem waren, en zeiden tot Hem: Zijn wij dan ook blind?  

 

 

--

41


 

  Jezus zeide tot hen: Indien gij blind waart, zo zoudt gij geen zonde hebben; maar nu zegt gij: Wij zien; zo blijft dan uw zonde. Johannes 10  

 

 

--

Johannes 10

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: