Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Johannes 6

Johannes

Index

Hoofdstuk 7

1


 

  En na dezen wandelde Jezus in Galilea; want Hij wilde in Judea niet wandelen, omdat de Joden Hem zochten te doden.  

 

 

--

2


 

  En het feest der Joden, namelijk de loof huttenzetting, was nabij.  

 

 

--

3


 

  Zo zeiden dan Zijn broeders tot Hem: Vertrek van hier, en ga heen in Judea, opdat ook Uw discipelen Uw werken mogen aanschouwen, die Gij doet.  

 

 

--

4


 

  Want niemand doet iets in het verborgen, en zoekt zelf, dat men openlijk van hem spreke. Indien Gij deze dingen doet, zo openbaar Uzelven aan de wereld.  

 

 

--

5


 

  Want ook Zijn broeders geloofden niet in Hem.  

 

 

--

6


 

  Jezus dan zeide tot hen: Mijn tijd is nog niet hier, maar uw tijd is altijd bereid.  

 

 

--

7


 

  De wereld kan ulieden niet haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van dezelve getuig, dat haar werken boos zijn.  

 

 

--

8


 

  Gaat gijlieden op tot dit feest; Ik ga nog niet op tot dit feest; want Mijn tijd is nog niet vervuld.  

 

 

--

9


 

  En als Hij deze dingen tot hen gezegd had, bleef Hij in Galilea.  

 

 

--

10


 

  Maar als Zijn broeders opgegaan waren, toen ging Hij ook Zelf op tot het feest, niet openlijk, maar als in het verborgen.  

 

 

--

11


 

  De Joden dan zochten Hem in het feest, en zeiden: Waar is Hij?  

 

 

--

12


 

  En er was veel gemurmels van Hem onder de scharen. Sommigen zeiden: Hij is goed; en anderen zeiden: Neen, maar Hij verleidt de schare.  

 

 

--

13


 

  Nochtans sprak niemand vrijmoediglijk van Hem, om de vrees der Joden.  

 

 

--

14


 

  Doch als het nu in het midden van het feest was, zo ging Jezus op in den tempel, en leerde.  

 

 

--

15


 

  En de Joden verwonderden zich, zeggende: Hoe weet Deze de Schriften, daar Hij ze niet geleerd heeft?  

 

 

--

16


 

  Jezus antwoordde hun, en zeide: Mijn leer is Mijne niet, maar Desgenen, Die Mij gezonden heeft.  

 

 

--

17


 

  Zo iemand wil Deszelfs wil doen, die zal van deze leer bekennen, of zij uit God is, dan of Ik van Mijzelven spreek.  

 

 

--

18


 

  Die van zichzelven spreekt, zoekt zijn eigen eer; maar Die de eer zoekt Desgenen, Die Hem gezonden heeft, Die is waarachtig, en geen ongerechtigheid is inHem.  

 

 

--

19


 

  Heeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet. Wat zoekt gij Mij te doden?  

 

 

--

20


 

  De schare antwoordde en zeide: Gij hebt den duivel; wie zoekt U te doden?  

 

 

--

21


 

  Jezus antwoordde en zeide tot hen: Een werk heb Ik gedaan, en gij verwondert u allen.  

 

 

--

22


 

  Daarom heeft Mozes ulieden de besnijdenis gegeven (niet dat zij uit Mozes is, maar uit de vaderen), en gij besnijdt een mens op den sabbat.  

 

 

--

23


 

  Indien een mens de besnijdenis ontvangt op den sabbat, opdat de wet van Mozes niet gebroken worde; zijt gij toornig op Mij, dat Ik een gehelen mens gezondgemaakt heb op den sabbat?  

 

 

--

24


 

  Oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt een rechtvaardig oordeel.  

 

 

--

25


 

  Sommigen dan uit die van Jeruzalem zeiden: Is Deze niet, Dien zij zoeken te doden?  

 

 

--

26


 

  En ziet, Hij spreekt vrijmoediglijk, en zij zeggen Hem niets. Zouden nu wel de oversten waarlijk weten, dat Deze waarlijk is de Christus?  

 

 

--

27


 

  Doch van Dezen weten wij, van waar Hij is; maar de Christus, wanneer Hij komen zal, zo zal niemand weten, van waar Hij is.  

 

 

--

28


 

  Jezus dan riep in den tempel, lerende en zeggende: En gij kent Mij, en gij weet, van waar Ik ben; en Ik ben van Mijzelven niet gekomen, maar Hij is waarachtig,Die Mij gezonden heeft, Welken gijlieden niet kent.  

 

 

--

29


 

  Maar Ik ken Hem; want Ik ben van Hem, en Hij heeft Mij gezonden.  

 

 

--

30


 

  Zij zochten Hem dan te grijpen; maar niemand sloeg de hand aan Hem; want Zijn ure was nog niet gekomen.  

 

 

--

31


 

  En velen uit de schare geloofden in Hem, en zeiden: Wanneer de Christus zal gekomen zijn, zal Hij ook meer tekenen doen dan die, welke Deze gedaan heeft?  

 

 

--

32


 

  De Farizeen hoorden, dat de schare dit van Hem murmelde; en de Farizeen en de overpriesters zonden dienaren, opdat zij Hem grijpen zouden.  

 

 

--

33


 

  Jezus dan zeide tot hen: Nog een kleinen tijd ben Ik bij u, en Ik ga heen tot Dengene, Die Mij gezonden heeft.  

 

 

--

34


 

  Gij zult Mij zoeken, en gij zult Mij niet vinden; en waar Ik ben, kunt gij niet komen.  

 

 

--

35


 

  De Joden dan zeiden tot elkander: Waar zal Deze heengaan, dat wij Hem niet zullen vinden? Zal Hij tot de verstrooide Grieken gaan, en de Grieken leren?  

 

 

--

36


 

  Wat is dit voor een rede, die Hij gezegd heeft: Gij zult Mij zoeken, en zult Mij niet vinden; en waar Ik ben, kunt gij niet komen?  

 

 

--

37


 

  En op den laatsten dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke.  

 

 

--

38


 

  Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien.  

 

 

--

39


 

  (En dit zeide Hij van den Geest, Denwelken ontvangen zouden, die in Hem geloven; want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijktwas.)  

 

 

--

40


 

  Velen dan uit de schare, deze rede horende, zeiden: Deze is waarlijk de Profeet.  

 

 

--

41


 

  Anderen zeiden: Deze is de Christus. En anderen zeiden: Zal dan de Christus uit Galilea komen?  

 

 

--

42


 

  Zegt de Schrift niet, dat de Christus komen zal uit den zade Davids, en van het vlek Bethlehem, waar David was?  

 

 

--

43


 

  Er werd dan tweedracht onder de schare, om Zijnentwil.  

 

 

--

44


 

  En sommigen van hen wilden Hem grijpen; maar niemand sloeg de handen aan Hem.  

 

 

--

45


 

  De dienaars dan kwamen tot de overpriesters en Farizeen; en die zeiden tot hen: Waarom hebt gij Hem niet gebracht?  

 

 

--

46


 

  De dienaars antwoordden: Nooit heeft een mens alzo gesproken, gelijk deze Mens.  

 

 

--

47


 

  De Farizeen dan antwoordden hun: Zijt ook gijlieden verleid?  

 

 

--

48


 

  Heeft iemand uit de oversten in Hem geloofd, of uit de Farizeen?  

 

 

--

49


 

  Maar deze schare, die de wet niet weet, is vervloekt.  

 

 

--

50


 

  Nicodemus zeide tot hen, welke des nachts tot Hem gekomen was, zijnde een uit hen:  

 

 

--

51


 

  Oordeelt ook onze wet den mens, tenzij dat zij eerst van hem gehoord heeft, en verstaat, wat hij doet?  

 

 

--

52


 

  Zij antwoordden en zeiden tot hem: Zijt gij ook uit Galilea? Onderzoek en zie, dat uit Galilea geen profeet opgestaan is.  

 

 

--

53


 

  En een iegelijk ging heen naar zijn huis. Johannes 8  

 

 

--

Johannes 8

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: