Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Johannes 1

Johannes

Index

Hoofdstuk 2

1


 

  En op den derden dag was er een bruiloft te Kana in Galilea; en de moeder van Jezus was aldaar.  

 

 

--

2


 

  En Jezus was ook genood, en Zijn discipelen, tot de bruiloft.  

 

 

--

3


 

  En als er wijn ontbrak, zeide de moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen wijn.  

 

 

--

4


 

  Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat heb Ik met u te doen? Mijn ure is nog niet gekomen.  

 

 

--

5


 

  Zijn moeder zeide tot de dienaars: Zo wat Hij ulieden zal zeggen, doet dat.  

 

 

--

6


 

  En aldaar waren zes stenen watervaten gesteld, naar de reiniging der Joden, elk houdende twee of drie metreten.  

 

 

--

7


 

  Jezus zeide tot hen: Vult de watervaten met water. En zij vulden ze tot boven toe.  

 

 

--

8


 

  En Hij zeide tot hen: Schept nu, en draagt het tot den hofmeester; en zij droegen het.  

 

 

--

9


 

  Als nu de hofmeester het water, dat wijn geworden was, geproefd had (en hij wist niet, van waar de wijn was; maar de dienaren, die het water geschepthadden, wisten het), zo riep de hofmeester den bruidegom.  

 

 

--

10


 

  En zeide tot hem: Alle man zet eerst den goeden wijn op, en wanneer men wel gedronken heeft, alsdan den minderen; maar gij hebt den goeden wijn tot nu toebewaard.  

 

 

--

11


 

  Dit beginsel der tekenen heeft Jezus gedaan te Kana in Galilea, en heeft Zijn heerlijkheid geopenbaard; en Zijn discipelen geloofden in Hem.  

 

 

--

12


 

  Daarna ging Hij af naar Kapernaum, Hij, en Zijn moeder, en Zijn broeders, en Zijn discipelen; en zij bleven aldaar niet vele dagen.  

 

 

--

13


 

  En het pascha der Joden was nabij, en Jezus ging op naar Jeruzalem.  

 

 

--

14


 

  En Hij vond in den tempel, die ossen, en schapen, en duiven verkochten, en de wisselaars daar zittende.  

 

 

--

15


 

  En een gesel van touwtjes gemaakt hebbende, dreef Hij ze allen uit den tempel, ook de schapen en de ossen; en het geld der wisselaren stortte Hij uit, enkeerde de tafelen om.  

 

 

--

16


 

  En Hij zeide tot degenen, die de duiven verkochten: Neemt deze dingen van hier weg; maakt niet het huis Mijns Vaders tot een huis van koophandel.  

 

 

--

17


 

  En Zijn discipelen werden indachtig, dat er geschreven is: De ijver van Uw huis heeft mij verslonden.  

 

 

--

18


 

  De Joden antwoordden dan, en zeiden tot Hem: Wat teken toont Gij ons, dat Gij deze dingen doet?  

 

 

--

19


 

  Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt dezen tempel, en in drie dagen zal Ik denzelven oprichten.  

 

 

--

20


 

  De Joden zeiden dan: Zes en veertig jaren is over dezen tempel gebouwd, en Gij, zult Gij dien in drie dagen oprichten?  

 

 

--

21


 

  Maar Hij zeide dit van den tempel Zijns lichaams.  

 

 

--

22


 

  Daarom, als Hij opgestaan was van de doden, werden Zijn discipelen gedachtig, dat Hij dit tot hen gezegd had, en zij geloofden de Schrift, en het woord, datJezus gesproken had.  

 

 

--

23


 

  En als Hij te Jeruzalem was, op het pascha, in het feest, geloofden velen in Zijn Naam, ziende Zijn tekenen, die Hij deed.  

 

 

--

24


 

  Maar Jezus Zelf betrouwde hun Zichzelven niet, omdat Hij hen allen kende,  

 

 

--

25


 

  En omdat Hij niet van node had, dat iemand getuigen zou van den mens; want Hij Zelf wist, wat in den mens was.   

 

 

--

Johannes 3

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: