Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Lukas 17

Lukas

Index

Hoofdstuk 18

1


 

  En Hij zeide ook een gelijkenis tot hen, daartoe strekkende, dat men altijd bidden moet, en niet vertragen;  

 

 

--

2


 

  Zeggende: Er was een zeker rechter in een stad, die God niet vreesde, en geen mens ontzag.  

 

 

--

3


 

  En er was een zekere weduwe in dezelfde stad, en zij kwam tot hem, zeggende: Doe mij recht tegen mijn wederpartij.  

 

 

--

4


 

  En hij wilde voor een langen tijd niet; maar daarna zeide hij bij zichzelven: Hoewel ik God niet vreze, en geen mens ontzie;  

 

 

--

5


 

  Nochtans, omdat deze weduwe mij moeilijk valt, zo zal ik haar recht doen, opdat zij niet eindelijk kome, en mij het hoofd breke.  

 

 

--

6


 

  En de Heere zeide: Hoort, wat de onrechtvaardige rechter zegt.  

 

 

--

7


 

  Zal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij lankmoedig is over hen?  

 

 

--

8


 

  Ik zeg u, dat Hij hun haastelijk recht doen zal. Doch de Zoon des mensen, als Hij komt, zal Hij ook geloof vinden op de aarde?  

 

 

--

9


 

  En Hij zeide ook tot sommigen, die bij zichzelven vertrouwden, dat zij rechtvaardig waren, en de anderen niets achtten, deze gelijkenis:  

 

 

--

10


 

  Twee mensen gingen op in den tempel om te bidden, de een was een Farizeer, en de ander een tollenaar.  

 

 

--

11


 

  De Farizeer, staande, bad dit bij zichzelven: O God! ik dank U, dat ik niet ben gelijk de anderen mensen, rovers, onrechtvaardigen, overspelers; of ook gelijkdeze tollenaar.  

 

 

--

12


 

  Ik vast tweemaal per week; ik geef tienden van alles, wat ik bezit.  

 

 

--

13


 

  En de tollenaar, van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: O God! wees mij zondaargenadig!  

 

 

--

14


 

  Ik zeg ulieden: Deze ging af gerechtvaardigd in zijn huis, meer dan die; want een ieder, die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden, en die zichzelvenvernedert, zal verhoogd worden.  

 

 

--

15


 

  En zij brachten ook de kinderkens tot Hem, opdat Hij die zou aanraken; en de discipelen, dat ziende, bestraften dezelve.  

 

 

--

16


 

  Maar Jezus riep dezelve kinderkens tot Zich, en zeide: Laat de kinderkens tot Mij komen, en verhindert hen niet; want derzulken is het Koninkrijk Gods.  

 

 

--

17


 

  Voorwaar, zeg Ik u: Zo wie het Koninkrijk Gods niet zal ontvangen als een kindeken, die zal geenszins in hetzelve komen.  

 

 

--

18


 

  En een zeker overste vraagde Hem, zeggende: Goede Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beerven?  

 

 

--

19


 

  En Jezus zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed, dan Een, namelijk God.  

 

 

--

20


 

  Gij weet de geboden: Gij zult geen overspel doen; gij zult niet doden; gij zult niet stelen; gij zult geen valse getuigenis geven; eer uw vader en uw moeder.  

 

 

--

21


 

  En hij zeide: Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid aan.  

 

 

--

22


 

  Doch Jezus, dit horende, zeide tot hem: Nog een ding ontbreekt u; verkoop alles, wat gij hebt, en deel het onder de armen, en gij zult een schat hebben in denhemel; en kom herwaarts, volg Mij.  

 

 

--

23


 

  Maar als hij dit hoorde, werd hij geheel droevig; want hij was zeer rijk.  

 

 

--

24


 

  Jezus nu, ziende, dat hij geheel droevig geworden was, zeide: Hoe bezwaarlijk zullen degenen, die goed hebben, in het Koninkrijk Gods ingaan!  

 

 

--

25


 

  Want het is lichter, dat een kemel ga door het oog van een naald, dan dat een rijke in het Koninkrijk Gods inga.  

 

 

--

26


 

  En die dit hoorden, zeiden: Wie kan dan zalig worden?  

 

 

--

27


 

  En Hij zeide: De dingen, die onmogelijk zijn bij de mensen, zijn mogelijk bij God.  

 

 

--

28


 

  En Petrus zeide: Zie, wij hebben alles verlaten, en zijn U gevolgd.  

 

 

--

29


 

  En Hij zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg ulieden, dat er niemand is, die verlaten heeft huis, of ouders, of broeders, of vrouw, of kinderen, om het KoninkrijkGods;  

 

 

--

30


 

  Die niet zal veelvoudig weder ontvangen in dezen tijd, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven.  

 

 

--

31


 

  En Hij nam de twaalven bij Zich, en zeide tot hen: Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem, en het zal alles volbracht worden aan den Zoon des mensen, watgeschreven is door de profeten.  

 

 

--

32


 

  Want Hij zal den heidenen overgeleverd worden, en Hij zal bespot worden, en smadelijk behandeld worden, en bespogen worden.  

 

 

--

33


 

  En Hem gegeseld hebbende, zullen zij Hem doden; en ten derden dage zal Hij wederopstaan.  

 

 

--

34


 

  En zij verstonden geen van deze dingen; en dit woord was voor hen verborgen, en zij verstonden niet, hetgeen gezegd werd.  

 

 

--

35


 

  En het geschiedde, als Hij nabij Jericho kwam, dat een zeker blinde aan den weg zat, bedelende.  

 

 

--

36


 

  En deze, horende de schare voorbijgaan, vraagde, wat dat ware.  

 

 

--

37


 

  En zij boodschapten hem, dat Jezus de Nazarener voorbijging.  

 

 

--

38


 

  En hij riep, zeggende: Jezus, Gij Zone Davids, ontferm U mijner!  

 

 

--

39


 

  En die voorbijgingen, bestraften hem, opdat hij zwijgen zou; maar hij riep zoveel te meer: Zone Davids, ontferm U mijner!  

 

 

--

40


 

  En Jezus, stilstaande, beval, dat men denzelven tot Hem brengen zou; en als hij nabij Hem gekomen was, vraagde Hij hem,  

 

 

--

41


 

  Zeggende: Wat wilt gij, dat Ik u doen zal? En hij zeide: Heere! dat ik ziende mag worden.  

 

 

--

42


 

  En Jezus zeide tot hem: Word ziende; uw geloof heeft u behouden.  

 

 

--

43


 

  En terstond werd hij ziende, en volgde Hem, God verheerlijkende. En al het volk, dat ziende, gaf Gode lof.   

 

 

--

Lukas 19

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: