Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Mattheüs 8

Mattheüs

Index

Hoofdstuk 9

1


 

  En in het schip gegaan zijnde, voer Hij over en kwam in Zijn stad. En ziet, zij brachten tot Hem een geraakte, op een bed liggende.  

 

 

--

2


 

  En Jezus, hun geloof ziende, zeide tot den geraakte: Zoon! wees welgemoed; uw zonden zijn u vergeven.  

 

 

--

3


 

  En ziet, sommigen der Schriftgeleerden zeiden in zichzelven: Deze lastert God.  

 

 

--

4


 

  En Jezus, ziende hun gedachten, zeide: Waarom overdenkt gij kwaad in uw harten?  

 

 

--

5


 

  Want wat is lichter te zeggen: De zonden zijn u vergeven? of te zeggen: Sta op en wandel?  

 

 

--

6


 

  Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde, de zonden te vergeven (toen zeide Hij tot den geraakte): Sta op, neem uw bedop, en ga heen naar uw huis.  

 

 

--

7


 

  En hij opgestaan zijnde, ging heen naar zijn huis.  

 

 

--

8


 

  De scharen nu dat ziende, hebben zich verwonderd, en God verheerlijkt, die zodanige macht den mensen gegeven had.  

 

 

--

9


 

  En Jezus, van daar voortgaande, zag een mens in het tolhuis zitten, genaamd Mattheus; en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde Hem.  

 

 

--

10


 

  En het geschiedde, als Hij in het huis van Mattheus aanzat, ziet, vele tollenaars en zondaars kwamen en zaten mede aan, met Jezus en Zijn discipelen.  

 

 

--

11


 

  En de Farizeen, dat ziende, zeiden tot Zijn discipelen: Waarom eet uw Meester met de tollenaren en de zondaren?  

 

 

--

12


 

  Maar Jezus, zulks horende, zeide tot hen: Die gezond zijn hebben den medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn.  

 

 

--

13


 

  Doch gaat heen en leert, wat het zij: Ik wil barmhartigheid, en niet offerande; want Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars totbekering.  

 

 

--

14


 

  Toen kwamen de discipelen van Johannes tot Hem, zeggende: Waarom vasten wij en de Farizeen veel, en Uw discipelen vasten niet?  

 

 

--

15


 

  En Jezus zeide tot hen: Kunnen ook de bruiloftskinderen treuren, zolang de Bruidegom bij hen is? Maar de dagen zullen komen, wanneer de Bruidegom van henzal weggenomen zijn, en dan zullen zij vasten.  

 

 

--

16


 

  Ook zet niemand een lap ongevold laken op een oud kleed; want deszelfs aangezette lap scheurt af van het kleed, en er wordt een ergere scheur.  

 

 

--

17


 

  Noch doet men nieuwen wijn in oude leder zakken; anders zo bersten de leder zakken, en de wijn wordt uitgestort, en de leder zakken verderven, maar mendoet nieuwen wijn in nieuwe leder zakken, en beide te zamen worden behouden.  

 

 

--

18


 

  Als Hij deze dingen tot hen sprak, ziet, een overste kwam en aanbad Hem, zeggende: Mijn dochter is nu terstond gestorven, doch kom en leg Uw hand ophaar, en zij zal leven.  

 

 

--

19


 

  En Jezus opgestaan zijnde, volgde hem, en Zijn discipelen.  

 

 

--

20


 

  (En ziet, een vrouw die twaalf jaren het bloedvloeien gehad had, komende tot Hem van achteren, raakte den zoom Zijns kleeds aan;  

 

 

--

21


 

  Want zij zeide in zichzelven: Indien ik alleenlijk Zijn kleed aanraak, zo zal ik gezond worden.  

 

 

--

22


 

  En Jezus, Zich omkerende, en haar ziende, zeide: Wees welgemoed, dochter! uw geloof heeft u behouden. En de vrouw werd gezond van dezelve ure af.)  

 

 

--

23


 

  En als Jezus in het huis des oversten kwam, en zag de pijpers en de woelende schare,  

 

 

--

24


 

  Zeide Hij tot hen: Vertrekt; want het dochtertje is niet dood, maar slaapt. En zij belachten Hem.  

 

 

--

25


 

  Als nu de schare uitgedreven was, ging Hij in, en greep haar hand; en het dochtertje stond op.  

 

 

--

26


 

  En dit gerucht ging uit door dat gehele land.  

 

 

--

27


 

  En als Jezus van daar voortging, zijn Hem twee blinden gevolgd, roepende en zeggende: Gij Zone Davids, ontferm U onzer!  

 

 

--

28


 

  En als Hij in huis gekomen was, kwamen de blinden tot Hem. En Jezus zeide tot hen: Gelooft gij, dat Ik dat doen kan? Zij zeiden tot Hem: Ja, Heere!  

 

 

--

29


 

  Toen raakte Hij hun ogen aan, zeggende: U geschiede naar uw geloof.  

 

 

--

30


 

  En hun ogen zijn geopend geworden. En Jezus heeft hun zeer gestrengelijk verboden, zeggende: Ziet, dat het niemand wete.  

 

 

--

31


 

  Maar zij, uitgegaan zijnde, hebben Hem ruchtbaar gemaakt door dat gehele land.  

 

 

--

32


 

  Als dezen nu uitgingen, ziet, zo brachten zij tot Hem een mens, die stom en van den duivel bezeten was.  

 

 

--

33


 

  En als de duivel uitgeworpen was, sprak de stomme. En de scharen verwonderden zich, zeggende: Er is nooit desgelijks in Israel gezien!  

 

 

--

34


 

  Maar de Farizeen zeiden: Hij werpt de duivelen uit door den overste der duivelen.  

 

 

--

35


 

  En Jezus omging al de steden en vlekken, lerende in hun synagogen, en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekte en alle kwale onderhet volk.  

 

 

--

36


 

  En Hij, de scharen ziende, werd innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen, die geen herder hebben.  

 

 

--

37


 

  Toen zeide Hij tot Zijn discipelen: De oogst is wel groot; maar de arbeiders zijn weinige;  

 

 

--

38


 

  Bidt dan den Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstote. Matthëus 10  

 

 

--

Mattheüs 10

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: