Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Prediker 2

Prediker

Index

Hoofdstuk 3

1


 

  Alles heeft een bestemden tijd, en alle voornemen onder den hemel heeft zijn tijd.  

 

 

--

2


 

  Er is een tijd om geboren te worden, en een tijd om te sterven; een tijd om te planten, en een tijd om het geplante uit te roeien;  

 

 

--

3


 

  Een tijd om om te doden, en een tijd om te genezen; een tijd om af te breken, en een tijd om te bouwen;  

 

 

--

4


 

  Een tijd om te wenen, en een tijd om te lachen; een tijd om te kermen, en een tijd om op te springen;  

 

 

--

5


 

  Een tijd om stenen weg te werpen, en een tijd om stenen te vergaderen; een tijd om te omhelzen, en een tijd om verre te zijn van omhelzen;  

 

 

--

6


 

  Een tijd om te zoeken, en een tijd om verloren te laten gaan; een tijd om te bewaren, en een tijd om weg te werpen;  

 

 

--

7


 

  Een tijd om te scheuren, en een tijd om toe te naaien; een tijd om te zwijgen, en een tijd om te spreken;  

 

 

--

8


 

  Een tijd om lief te hebben, en een tijd om te haten; een tijd van oorlog, en een tijd van vrede.  

 

 

--

9


 

  Wat voordeel heeft hij, die werkt, van hetgeen hij arbeidt?  

 

 

--

10


 

  Ik heb gezien de bezigheid, die God den kinderen der mensen gegeven heeft, om zichzelven daarmede te bekommeren.  

 

 

--

11


 

  Hij heeft ieder ding schoon gemaakt op zijn tijd; ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat een mens het werk, dat God gemaakt heeft, kan uitvinden, van het begin tothet einde toe.  

 

 

--

12


 

  Ik heb gemerkt, dat er niets beters voor henlieden is, dan zich te verblijden, en goed te doen in zijn leven.  

 

 

--

13


 

  Ja ook, dat ieder mens ete en drinke, en het goede geniete van al zijn arbeid, Dit is een gave Gods.  

 

 

--

14


 

  Ik weet, dat al wat God doet, dat zal in der eeuwigheid zijn, en er is niet toe te doen, noch is er af te doen; en God doet dat, opdat men vreze voor Zijn aangezicht.  

 

 

--

15


 

  Hetgeen geweest is, dat is nu, en wat wezen zal, dat is alrede geweest; en God zoekt het weggedrevene.  

 

 

--

16


 

  Verder heb ik ook gezien onder de zon, ter plaatse des gerichts, aldaar was goddeloosheid; en ter plaatse der gerechtigheid, aldaar was goddeloosheid.  

 

 

--

17


 

  Ik zeide in mijn hart: God zal den rechtvaardige en den goddeloze oordelen; want aldaar is de tijd voor alle voornemen, en over alle werk.  

 

 

--

18


 

  Ik zeide in mijn hart van de positie der mensenkinderen, dat God hen zal verklaren, en dat zij zullen zien, dat zij als de beesten zijn aan zichzelven.  

 

 

--

19


 

  Want wat den kinderen der mensen wedervaart, dat wedervaart ook den beesten; en enerlei wedervaart hun beiden; gelijk die sterft, alzo sterft deze, en zij allen hebben enerleiadem, en de uitnemendheid der mensen boven de beesten is geen; want allen zijn zij ijdelheid.  

 

 

--

20


 

  Zij gaan allen naar een plaats; zij zijn allen uit het stof, en zij keren allen weder tot het stof.  

 

 

--

21


 

  Wie merkt, dat de adem van de kinderen der mensen opvaart naar boven, en de adem der beesten nederwaarts vaart in de aarde?  

 

 

--

22


 

  Dies ik gezien heb, dat er niets beters is, dan dat de mens zich verblijde in zijn werken, want dat is zijn deel; want wie zal hem daarhenen brengen, dat hij ziet, hetgeen na hemgeschieden zal?   

 

 

--

Prediker 4

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: