Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Psalmen 30

Psalmen

Index

Hoofdstuk 31

1


 

  Een psalm van David, voor den opperzangmeester.  

 

 

--

2


 

  Neig Uw oor tot mij, red mij haastelijk; wees mij tot een sterke Rotssteen, tot een zeer vast Huis, om mij te behouden.  

 

 

--

3


 

  Want Gij zijt mijn Steenrots en mijn Burg; leid mij dan, en voer mij, om Uws Naams wil.  

 

 

--

4


 

  Doe mij uitgaan uit het net, dat zij voor mij verborgen hebben, want Gij zijt mijn Sterkte.  

 

 

--

5


 

  In Uw hand beveel ik mijn geest; Gij hebt mij verlost, HEERE, Gij, God der waarheid!  

 

 

--

6


 

  Ik haat degenen, die op valse ijdelheden acht nemen, en ik betrouw op den HEERE.  

 

 

--

7


 

  Ik zal mij verheugen en verblijden in Uw goedertierenheid, omdat Gij mijn ellende hebt aangezien, en mijn ziel in benauwdheden gekend;  

 

 

--

8


 

  En mij niet hebt overgeleverd in de hand des vijands; Gij hebt mijn voeten doen staan in de ruimte.  

 

 

--

9


 

  Wees mij genadig, HEERE! want mij is bange; van verdriet is doorknaagd mijn oog, mijn ziel en mijn buik.  

 

 

--

10


 

  Want mijn leven is verteerd van droefenis, en mijn jaren van zuchten; mijn kracht is vervallen door mijn ongerechtigheid, en mijn beenderen zijn doorknaagd.  

 

 

--

11


 

  Vanwege al mijn wederpartijders ben ik, ook mijn naburen, grotelijks tot een smaad geworden, en mijn bekenden tot een schrik; die mij op de straten zien,vlieden van mij weg.  

 

 

--

12


 

  Ik ben uit het hart vergeten als een dode; ik ben geworden als een bedorven vat.  

 

 

--

13


 

  Want ik hoorde de naspraak van velen; vreze is van rondom, dewijl zij te zamen tegen mij raadslaan; zij denken mijn ziel te nemen.  

 

 

--

14


 

  Maar ik vertrouw op U, o HEERE! Ik zeg: Gij zijt mijn God.  

 

 

--

15


 

  Mijn tijden zijn in Uw hand; red mij van de hand mijner vijanden, en van mijn vervolgers.  

 

 

--

16


 

  Laat Uw aangezicht over Uw knecht lichten; verlos mij door Uw goedertierenheid.  

 

 

--

17


 

  HEERE! laat mij niet beschaamd worden, want ik roep U aan; laat de goddelozen beschaamd worden, laat hen zwijgen in het graf.  

 

 

--

18


 

  Laat de valse lippen stom worden, die hard spreken tegen den rechtvaardige, in hoogmoed en verachting.  

 

 

--

19


 

  O, hoe groot is Uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen, die U vrezen; dat Gij gewrocht hebt voor degenen, die op U betrouwen, in detegenwoordigheid der mensenkinderen!  

 

 

--

20


 

  Gij verbergt hen in het verborgene Uws aangezichts voor de hoogmoedigheden des mans; Gij versteekt hen in een hut voor de twist der tongen.  

 

 

--

21


 

  Geloofd zij de HEERE, want Hij heeft Zijn goedertierenheid aan mij wonderlijk gemaakt, mij voerende als in een vaste stad.  

 

 

--

22


 

  Ik zeide wel in mijn haasten: Ik ben afgesneden van voor Uw ogen; dan nog hoordet Gij de stem mijner smekingen, als ik tot U riep.  

 

 

--

23


 

  Hebt den HEERE lief, gij, al Zijn gunstgenoten! want de HEERE behoedt de gelovigen, en vergeldt overvloediglijk dengene, die hoogmoed bedrijft.  

 

 

--

24


 

  Zijt sterk, en Hij zal ulieder hart versterken, allen gij, die op den HEERE hoopt!   

 

 

--

Psalmen 32

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: