| Hoofdstuk 1 |
1 |
Welgelukzalig is de man, die niet wandelt in de raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters; --
|
2 |
Maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht. --
|
3 |
Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, en welks blad niet afvalt; en al wat hij doet, zal wel gelukken. --
|
4 |
Alzo zijn de goddelozen niet, maar als het kaf, dat de wind henendrijft. --
|
5 |
Daarom zullen de goddelozen niet bestaan in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen. --
|
6 |
--
|