Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Job 35

Job

Index

Hoofdstuk 36

1


 

  Elihu ging nog voort, en zeide:  

 

 

--

2


 

  Verbeid mij een weinig, en ik zal u aanwijzen, dat er nog redenen voor God zijn.  

 

 

--

3


 

  Ik zal mijn gevoelen van verre ophalen, en mijn Schepper gerechtigheid toewijzen.  

 

 

--

4


 

  Want voorwaar, mijn woorden zullen geen valsheid zijn; een, die oprecht is van gevoelen, is bij u.  

 

 

--

5


 

  Zie, God is geweldig, nochtans versmaadt Hij niet; geweldig is Hij in kracht des harten.  

 

 

--

6


 

  Hij laat den goddeloze niet leven, en het recht der ellendigen beschikt Hij.  

 

 

--

7


 

  Hij onttrekt Zijn ogen niet van den rechtvaardige, maar met de koningen zijn zij in den troon; daar zet Hij hen voor altoos, en zij worden verheven.  

 

 

--

8


 

  En zo zij, gebonden zijnde in boeien, vast gehouden worden met banden der ellende;  

 

 

--

9


 

  Dan geeft Hij hun hun werk te kennen, en hun overtredingen, omdat zij de overhand genomen hebben;  

 

 

--

10


 

  En Hij openbaart het voor hunlieder oor ter tucht, en zegt, dat zij zich van de ongerechtigheid bekeren zouden.  

 

 

--

11


 

  Indien zij horen, en Hem dienen, zo zullen zij hun dagen eindigen in het goede, en hun jaren in liefelijkheden.  

 

 

--

12


 

  Maar zo zij niet horen, zo gaan zij door het zwaard door, en zij geven den geest zonder kennis.  

 

 

--

13


 

  En die met het hart huichelachtig zijn, leggen toorn op; zij roepen niet, als Hij hen gebonden heeft.  

 

 

--

14


 

  Hun ziel zal in de jonkheid sterven, en hun leven onder de schandjongens.  

 

 

--

15


 

  Hij zal den ellendige in zijn ellende vrijmaken, en in de onderdrukking zal Hij het voor hunlieder oor openbaren.  

 

 

--

16


 

  Alzo zou Hij ook u afgekeerd hebben van den mond des angstes tot de ruimte, onder dewelke geen benauwing zou geweest zijn; en het gerecht uwer tafel zouvol vettigheid geweest zijn.  

 

 

--

17


 

  Maar gij hebt het gericht des goddelozen vervuld; het gericht en het recht houden u vast.  

 

 

--

18


 

  Omdat er grimmigheid is, wacht u, dat Hij u misschien niet met een klop wegstote; zodat u een groot rantsoen er niet zou afbrengen.  

 

 

--

19


 

  Zou Hij uw rijkdom achten, dat gij niet in benauwdheid zoudt zijn; of enige versterkingen van kracht?  

 

 

--

20


 

  Haak niet naar dien nacht, als de volken van hun plaats opgenomen worden.  

 

 

--

21


 

  Wacht u, wend u niet tot ongerechtigheid; overmits gij ze in dezen verkoren heb, uit oorzake van de ellende.  

 

 

--

22


 

  Zie, God verhoogt door Zijn kracht; wie is een Leraar, gelijk Hij?  

 

 

--

23


 

  Wie heeft Hem gesteld over Zijn weg? Of wie heeft gezegd: Gij hebt onrecht gedaan?  

 

 

--

24


 

  Gedenk, dat gij Zijn werk groot maakt, hetwelk de lieden aanschouwen.  

 

 

--

25


 

  Alle mensen zien het aan; de mens schouwt het van verre.  

 

 

--

26


 

  Zie, God is groot, en wij begrijpen het niet; er is ook geen onderzoeking van het getal Zijner jaren.  

 

 

--

27


 

  Want Hij trekt de druppelen der wateren op, die den regen na zijn damp uitgieten;  

 

 

--

28


 

  Welke de wolken uitgieten, en over den mens overvloediglijk afdruipen.  

 

 

--

29


 

  Kan men ook verstaan de uitbreidingen der wolken, en de krakingen Zijner hutte?  

 

 

--

30


 

  Zie, Hij breidt over hem Zijn licht uit, en de wortelen der zee bedekt Hij.  

 

 

--

31


 

  Want daardoor richt Hij de volken; Hij geeft spijze ten overvloede.  

 

 

--

32


 

  Met handen bedekt Hij het licht, en doet aan hetzelve verbod door dengene, die tussen doorkomt.  

 

 

--

33


 

  Daarvan verkondigt Zijn geklater, en het vee; ook van den opgaanden dampJob 37  

 

 

--

Job 37

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: