Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Job 26

Job

Index

Hoofdstuk 27

1


 

  En Job ging voort zijn spreuk op te heffen, en zeide:  

 

 

--

2


 

  Zo waarachtig als God leeft, Die mijn recht weggenomen heeft, en de Almachtige, Die mijner ziel bitterheid heeft aangedaan!  

 

 

--

3


 

  Zo lang als mijn adem in mij zal zijn, en het geblaas Gods in mijn neus;  

 

 

--

4


 

  Indien mijn lippen onrecht zullen spreken, en indien mijn tong bedrog zal uitspreken!  

 

 

--

5


 

  Het zij verre van mij, dat ik ulieden rechtvaardigen zou; totdat ik den geest zal gegeven hebben, zal ik mijn oprechtigheid van mij niet wegdoen.  

 

 

--

6


 

  Aan mijn gerechtigheid zal ik vasthouden, en zal ze niet laten varen; mijn hart zal die niet versmaden van mijn dagen.  

 

 

--

7


 

  Mijn vijand zij als de goddeloze, en die zich tegen mij opmaakt, als de verkeerde.  

 

 

--

8


 

  Want wat is de verwachting des huichelaars, als hij zal gierig geweest zijn, wanneer God zijn ziel zal uittrekken?  

 

 

--

9


 

  Zal God zijn geroep horen, als benauwdheid over hem komt?  

 

 

--

10


 

  Zal hij zich verlustigen in den Almachtige? Zal hij God aanroepen te aller tijd?  

 

 

--

11


 

  Ik zal ulieden leren van de hand Gods; wat bij den Almachtige is, zal ik niet verhelen.  

 

 

--

12


 

  Ziet, gij zelve allen hebt het gezien; en waarom wordt gij dus door ijdelheid verijdeld?  

 

 

--

13


 

  Dit is het deel des goddelozen mensen bij God, en de erve der tirannen, die zij van den Almachtige ontvangen zullen.  

 

 

--

14


 

  Indien zijn kinderen vermenigvuldigen, het is ten zwaarde; en zijn spruiten zullen van brood niet verzadigd worden.  

 

 

--

15


 

  Zijn overgeblevenen zullen in den dood begraven worden, en zijn weduwen zullen niet wenen.  

 

 

--

16


 

  Zo hij zilver opgehoopt zal hebben als stof, en kleding bereid als leem;  

 

 

--

17


 

  Hij zal ze bereiden, maar de rechtvaardige zal ze aantrekken, en de onschuldige zal het zilver delen.  

 

 

--

18


 

  Hij bouwt zijn huis als een motte, en als een hoeder de hutte maakt.  

 

 

--

19


 

  Rijk ligt hij neder, en wordt niet weggenomen; doet hij zijn ogen open, zo is hij er niet.  

 

 

--

20


 

  Verschrikkingen zullen hem als wateren aangrijpen; des nachts zal hem een wervelwind wegstelen.  

 

 

--

21


 

  De oostenwind zal hem wegvoeren, dat hij henengaat, en zal hem wegstormen uit zijn plaats.  

 

 

--

22


 

  En God zal dit over hem werpen, en niet sparen; van Zijn hand zal hij snellijk vlieden.  

 

 

--

23


 

  Een ieder zal over hem met zijn handen klappen, en over hem fluiten uit zijn plaats. Job 28  

 

 

--

Job 28

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: