Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Job 9

Job

Index

Hoofdstuk 10

1


 

  Mijn ziel is verdrietig over mijn leven; ik zal mijn klacht op mij laten; ik zal spreken in bitterheid mijner ziel.  

 

 

--

2


 

  Ik zal tot God zeggen: Verdoem mij niet; doe mij weten, waarover Gij met mij twist.  

 

 

--

3


 

  Is het U goed, dat Gij verdrukt, dat Gij verwerpt den arbeid Uwer handen, en over den raad der goddelozen schijnsel geeft?  

 

 

--

4


 

  Hebt Gij vleselijke ogen, ziet Gij, gelijk een mens ziet?  

 

 

--

5


 

  Zijn Uw dagen als de dagen van een mens? Zijn Uw jaren als de dagen eens mans?  

 

 

--

6


 

  Dat Gij onderzoekt naar mijn ongerechtigheid, en naar mijn zonde verneemt?  

 

 

--

7


 

  Het is Uw wetenschap, dat ik niet goddeloos ben; nochtans is er niemand, die uit Uw hand verlosse.  

 

 

--

8


 

  Uw handen doen mij smart aan, hoewel zij mij gemaakt hebben, te zamen rondom mij zijn zij, en Gij verslindt mij.  

 

 

--

9


 

  Gedenk toch, dat Gij mij als leem bereid hebt, en mij tot stof zult doen wederkeren.  

 

 

--

10


 

  Hebt Gij mij niet als melk gegoten, en mij als een kaas doen runnen?  

 

 

--

11


 

  Met vel en vlees hebt Gij mij bekleed; met beenderen ook en zenuwen hebt Gij mij samengevlochten;  

 

 

--

12


 

  Benevens het leven hebt Gij weldadigheid aan mij gedaan, en Uw opzicht heeft mijn geest bewaard.  

 

 

--

13


 

  Maar deze dingen hebt Gij verborgen in Uw hart; ik weet, dat dit bij U geweest is.  

 

 

--

14


 

  Indien ik zondig, zo zult Gij mij waarnemen, en van mijn misdaad zult Gij mij niet onschuldig houden.  

 

 

--

15


 

  Zo ik goddeloos ben, wee mij! En ben ik rechtvaardig, ik zal mijn hoofd niet opheffen; ik ben zat van schande, maar aanzie mijn ellende.  

 

 

--

16


 

  Want zij verheft zich; gelijk een felle leeuw jaagt Gij mij; Gij keert weder en stelt U wonderlijk tegen mij.  

 

 

--

17


 

  Gij vernieuwt Uw getuigen tegenover mij, en vermenigvuldigt Uw toorn tegen mij; verwisselingen, ja, een heirleger, zijn tegen mij.  

 

 

--

18


 

  En waarom hebt Gij mij uit de baarmoeder voortgebracht? Och, dat ik den geest gegeven had, en geen oog mij gezien had!  

 

 

--

19


 

  Ik zou zijn, alsof ik niet geweest ware; van moeders buik zou ik tot het graf gebracht zijn geweest.  

 

 

--

20


 

  Zijn mijn dagen niet weinig? Houd op, zet van mij af, dat ik mij een weinig verkwikke;  

 

 

--

21


 

  Eer ik henenga (en niet wederkom) in een land der duisternis en der schaduwe des doods;  

 

 

--

22


 

  Een stikdonker land, als de duisternis zelve, de schaduwe des doods, en zonder ordeningen, en het geeft schijnsel als de duisternis.   

 

 

--

Job 11

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: