Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Job 8

Job

Index

Hoofdstuk 9

1


 

  Maar Job antwoordde en zeide:  

 

 

--

2


 

  Waarlijk, ik weet, dat het zo is; want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij God?  

 

 

--

3


 

  Zo Hij lust heeft, om met hem te twisten, niet een uit duizend zal hij Hem beantwoorden.  

 

 

--

4


 

  Hij is wijs van hart, en sterk van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard, en vrede gehad?  

 

 

--

5


 

  Die de bergen verzet, dat zij het niet gewaar worden, Die ze omkeert in Zijn toorn;  

 

 

--

6


 

  Die de aarde beweegt uit haar plaats, dat haar pilaren schudden;  

 

 

--

7


 

  Die de zon gebiedt, en zij gaat niet op; en verzegelt de sterren;  

 

 

--

8


 

  Die alleen de hemelen uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee;  

 

 

--

9


 

  Die den Wagen maakt, den Orion, en het Zevengesternte, en de binnenkameren van het Zuiden;  

 

 

--

10


 

  Die grote dingen doet, die men niet doorzoeken kan; en wonderen, die men niet tellen kan.  

 

 

--

11


 

  Zie, Hij zal voor mij henengaan, en ik zal Hem niet zien; en Hij zal voorbijgaan, en ik zal Hem niet merken.  

 

 

--

12


 

  Zie, Hij zal roven, wie zal het Hem doen wedergeven? Wie zal tot Hem zeggen: Wat doet Gij?  

 

 

--

13


 

  God zal Zijn toorn niet afkeren; onder Hem worden gebogen de hovaardige helpers.  

 

 

--

14


 

  Hoeveel te min zal ik Hem antwoorden, en mijn woorden uitkiezen tegen Hem?  

 

 

--

15


 

  Denwelken ik, zo ik rechtvaardig ware, niet zou antwoorden; mijn Rechter zal ik om genade bidden.  

 

 

--

16


 

  Indien ik roep, en Hij mij antwoordt; ik zal niet geloven, dat Hij mijn stem ter ore genomen heeft.  

 

 

--

17


 

  Want Hij vermorzelt mij door een onweder, en vermenigvuldigt mijn wonden zonder oorzaak.  

 

 

--

18


 

  Hij laat mij niet toe mijn adem te verhalen; maar Hij verzadigt mij met bitterheden.  

 

 

--

19


 

  Zo het aan de kracht komt, zie, Hij is sterk; en zo het aan het recht komt, wie zal mij dagvaarden?  

 

 

--

20


 

  Zo ik mij rechtvaardig, mijn mond zal mij verdoemen; ben ik oprecht, Hij zal mij toch verkeerd verklaren.  

 

 

--

21


 

  Ben ik oprecht, zo acht ik toch mijn ziel niet; ik versmaad mijn leven.  

 

 

--

22


 

  Dat is een ding, daarom zeg ik: Den oprechte en den goddeloze verdoet Hij.  

 

 

--

23


 

  Als de gesel haastelijk doodt, bespot Hij de verzoeking der onschuldigen.  

 

 

--

24


 

  De aarde wordt gegeven in de hand des goddelozen; Hij overdekt het aangezicht harer rechteren; zo niet, wie is Hij dan?  

 

 

--

25


 

  En mijn dagen zijn lichter geweest dan een loper; zij zijn weggevloden, zij hebben het goede niet gezien.  

 

 

--

26


 

  Zij zijn voorbijgevaren met jachtschepen; gelijk een arend naar het aas toevliegt.  

 

 

--

27


 

  Indien mijn zeggen is: Ik zal mijn klacht vergeten, en ik zal mijn gebaar laten varen, en mij verkwikken;  

 

 

--

28


 

  Zo schroom ik voor al mijn smarten; ik weet, dat Gij mij niet onschuldig zult houden.  

 

 

--

29


 

  Ik zal toch goddeloos zijn; waarom dan zal ik ijdellijk arbeiden?  

 

 

--

30


 

  Indien ik mij wasse met sneeuwwater, en mijn handen zuivere met zeep;  

 

 

--

31


 

  Dan zult Gij mij in de gracht induiken, en mijn klederen zullen van mij gruwen.  

 

 

--

32


 

  Want Hij is niet een man, als ik, dien ik antwoorden zou, zo wij te zamen in het gericht kwamen.  

 

 

--

33


 

  Er is geen scheidsman tussen ons, die zijn hand op ons beiden leggen mocht.  

 

 

--

34


 

  Dat Hij van op mij Zijn roede wegdoe, en dat Zijn verschrikking mij niet verbaasd make;  

 

 

--

35


 

  Zo zal ik spreken, en Hem niet vrezen; want zodanig ben ik niet bij mij.   

 

 

--

Job 10

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: