Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Job 2

Job

Index

Hoofdstuk 3

1


 

  Daarna opende Job zijn mond, en vervloekte zijn dag.  

 

 

--

2


 

  Want Job antwoordde en zeide:  

 

 

--

3


 

  De dag verga, waarin ik geboren ben, en de nacht, waarin men zeide: Een knechtje is ontvangen;  

 

 

--

4


 

  Diezelve dag zij duisternis; dat God naar hem niet vrage van boven; en dat geen glans over hem schijne;  

 

 

--

5


 

  Dat de duisternis en des doods schaduw hem verontreinigen; dat wolken over hem wonen; dat hem verschrikken de zwarte dampen des dags!  

 

 

--

6


 

  Diezelve nacht, donkerheid neme hem in; dat hij zich niet verheuge onder de dagen des jaars; dat hij in het getal der maanden niet kome!  

 

 

--

7


 

  Ziet, diezelve nacht zij eenzaam; dat geen vrolijk gezang daarin kome;  

 

 

--

8


 

  Dat hem vervloeken de vervloekers des dags, die bereid zijn hun rouw te verwekken;  

 

 

--

9


 

  Dat de sterren van zijn schemertijd verduisterd worden; hij wachte naar het licht, en het worde niet; en hij zie niet de oogleden des dageraads!  

 

 

--

10


 

  Omdat hij niet toegesloten heeft de deuren mijns buiks, noch verborgen de moeite van mijn ogen.  

 

 

--

11


 

  Waarom ben ik niet gestorven van de baarmoeder af, en heb den geest gegeven, als ik uit den buik voortkwam?  

 

 

--

12


 

  Waarom zijn mij de knieen voorgekomen, en waartoe de borsten, opdat ik zuigen zou?  

 

 

--

13


 

  Want nu zou ik nederliggen, en stil zijn; ik zou slapen, dan zou voor mij rust wezen;  

 

 

--

14


 

  Met de koningen en raadsheren der aarde, die voor zich woeste plaatsen bebouwden;  

 

 

--

15


 

  Of met de vorsten, die goud hadden, die hun huizen met zilver vervulden.  

 

 

--

16


 

  Of als een verborgene misdracht, zou ik niet zijn; als de kinderkens, die het licht niet gezien hebben.  

 

 

--

17


 

  Daar houden de bozen op van beroering, en daar rusten de vermoeiden van kracht;  

 

 

--

18


 

  Daar zijn de gebondenen te zamen in rust; zij horen de stem des drijvers niet.  

 

 

--

19


 

  De kleine en de grote is daar; en de knecht vrij van zijn heer.  

 

 

--

20


 

  Waarom geeft Hij den ellendigen het licht, en het leven den bitterlijk bedroefden van gemoed?  

 

 

--

21


 

  Die verlangen naar den dood, maar hij is er niet; en graven daarnaar meer dan naar verborgene schatten;  

 

 

--

22


 

  Die blijde zijn tot opspringens toe, en zich verheugen, als zij het graf vinden;  

 

 

--

23


 

  Aan den man, wiens weg verborgen is, en dien God overdekt heeft?  

 

 

--

24


 

  Want voor mijn brood komt mijn zuchting; en mijn brullingen worden uitgestort als water.  

 

 

--

25


 

  Want ik vreesde een vreze, en zij is mij aangekomen; en wat ik schroomde, is mij overkomen.  

 

 

--

26


 

  Ik was niet gerust; en was niet stil, en rustte niet; en de beroering is gekomen.   

 

 

--

Job 4

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: