Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

1 Kronieken 15

1 Kronieken

Index

Hoofdstuk 16

1


 

  Toen zij de ark Gods inbrachten, zo stelden zij ze in het midden der tent, welke David voor haar gespannen had; en zij offerden brandofferen en dankofferen voorhet aangezicht Gods.  

 

 

--

2


 

  Als David het brandoffer en de dankofferen geeindigd had te offeren, zo zegende hij het volk in den Naam des HEEREN.  

 

 

--

3


 

  En hij deelde een iegelijk in Israel, van den man tot de vrouw, een iegelijk een bol broods, en een schoon stuk vlees, en een fles wijn.  

 

 

--

4


 

  En hij stelde voor de ark des HEEREN sommigen uit de Levieten tot dienaars, en dat, om den HEERE, den God Israels, te vermelden, en te loven, en te prijzen.  

 

 

--

5


 

  Asaf was het hoofd, en Zecharja de tweede na hem; Jeiel, en Semiramoth, en Jehiel, en Mattithja, en Eliab, en Benaja, en Obed-Edom, en Jeiel, met instrumentender luiten en met harpen; en Asaf liet zich horen met cimbalen;  

 

 

--

6


 

  Maar Benaja en Jahaziel, de priesters, steeds met trompetten voor de ark des verbonds van God.  

 

 

--

7


 

  Te dienzelven dage gaf David ten eerste dezen psalm, om den HEERE te loven, door den dienst van Asaf, en zijn broederen.  

 

 

--

8


 

  Looft den HEERE, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken.  

 

 

--

9


 

  Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt aandachtelijk van al Zijn wonderwerken.  

 

 

--

10


 

  Roemt u in den Naam Zijner heiligheid; dat zich het hart dergenen, die den HEERE zoeken, verblijde.  

 

 

--

11


 

  Vraagt naar den HEERE en Zijn sterkte, zoekt Zijn aangezicht geduriglijk.  

 

 

--

12


 

  Gedenkt Zijner wonderwerken, die Hij gedaan heeft, Zijner wondertekenen, en de oordelen Zijns monds;  

 

 

--

13


 

  Gij, zaad van Israel, Zijn dienaar, gij, kinderen van Jakob, Zijn uitverkorenen!  

 

 

--

14


 

  Hij is de HEERE, onze God; Zijn oordelen zijn over de gehele aarde.  

 

 

--

15


 

  Gedenkt tot in der eeuwigheid Zijns verbonds, des woords, dat Hij ingesteld heeft tot in het duizendste geslacht;  

 

 

--

16


 

  Des verbonds, dat Hij met Abraham heeft gemaakt, en Zijns eeds aan Izak;  

 

 

--

17


 

  Welken Hij ook aan Jakob heeft gesteld tot een inzetting, aan Israel tot een eeuwig verbond;  

 

 

--

18


 

  Zeggende: Ik zal u het land Kanaan geven, een snoer van ulieder erfdeel;  

 

 

--

19


 

  Als gij weinige mensen in getal waart; ja, weinigen en vreemdelingen daarin.  

 

 

--

20


 

  En zij wandelden van volk tot volk, en van het ene koninkrijk tot een ander volk.  

 

 

--

21


 

  Hij liet niemand toe hen te onderdrukken; ook bestrafte Hij koningen om hunnentwil, zeggende:  

 

 

--

22


 

  Tast Mijn gezalfden niet aan, en doet Mijn profeten geen kwaad.  

 

 

--

23


 

  Zingt den HEERE, gij, ganse aarde, boodschapt Zijn heil van dag tot dag.  

 

 

--

24


 

  Vertelt Zijn eer onder de heidenen, Zijn wonderwerken onder alle volken.  

 

 

--

25


 

  Want de HEERE is groot, en zeer te prijzen, en Hij is vreselijk boven alle goden.  

 

 

--

26


 

  Want al de goden der volken zijn afgoden; maar de HEERE heeft de hemelen gemaakt.  

 

 

--

27


 

  Majesteit en heerlijkheid zijn voor Zijn aangezicht, sterkte en vrolijkheid zijn in Zijn plaats.  

 

 

--

28


 

  Geeft den HEERE, gij, geslachten der volken, geeft den HEERE eer en sterkte.  

 

 

--

29


 

  Geeft den HEERE de eer Zijns Naams, brengt offer, en komt voor Zijn aangezicht; aanbidt den HEERE in de heerlijkheid des heiligdoms.  

 

 

--

30


 

  Schrikt voor Zijn aangezicht, gij, gehele aarde! Ook zal de wereld bevestigd worden, dat zij niet bewogen worde.  

 

 

--

31


 

  Dat de hemelen zich verblijden, en de aarde verheuge zich, en dat men onder de heidenen zegge: De HEERE regeert.  

 

 

--

32


 

  Dat de zee bruise met haar volheid, dat het veld huppele van vreugde, met al wat daarin is.  

 

 

--

33


 

  Dan zullen de bomen des wouds juichen voor het aangezicht des HEEREN, omdat Hij komt, om de aarde te richten.  

 

 

--

34


 

  Looft den HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid.  

 

 

--

35


 

  En zegt: Verlos ons, o God onzes heils, en verzamel ons, en red ons van de heidenen, dat wij Uw heiligen Naam loven, en dat wij ons Uws lofs roemen.  

 

 

--

36


 

  Geloofd zij de HEERE, de God Israels, van eeuwigheid tot eeuwigheid! En al het volk zeide: Amen! en het loofde den HEERE.  

 

 

--

37


 

  Alzo liet hij daar, voor de ark des verbonds des HEEREN, Asaf en zijn broederen, om geduriglijk te dienen voor de ark, naardat op elken dag besteld was.  

 

 

--

38


 

  Obed-Edom nu, met hunlieder broederen, waren acht en zestig; en hij stelde Obed-Edom, den zoon van Jeduthun, en Hosa, tot poortiers;  

 

 

--

39


 

  En den priester Zadok, en zijn broederen, de priesters, voor den tabernakel des HEEREN op de hoogte, welke te Gibeon is;  

 

 

--

40


 

  Om den HEERE de brandofferen geduriglijk te offeren op het brandofferaltaar, des morgens en des avonds; en zulks naar alles, wat er geschreven staat in de wetdes HEEREN, die Hij Israel geboden had.  

 

 

--

41


 

  En met hen Heman en Jeduthun, en de overige uitgelezenen, die met namen uitgedrukt zijn om den HEERE te loven; want Zijn goedertierenheid is tot in dereeuwigheid.  

 

 

--

42


 

  Met hen dan waren Heman en Jeduthun, met trompetten en cimbalen voor degenen, die zich lieten horen, en met instrumenten der muziek Gods; maar de zonen vanJeduthun waren aan de poort.  

 

 

--

43


 

  Alzo toog het ganse volk henen, een iegelijk in zijn huis; en David keerde zich, om zijn huis te gaan zegenen. 1 Kronieken 17  

 

 

--

1 Kronieken 17

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: