Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

1 Kronieken 1

1 Kronieken

Index

Hoofdstuk 2

1


 

  Dezen zijn de kinderen van Israel: Ruben, Simeon, Levi en Juda, Issaschar en Zebulon,  

 

 

--

2


 

  Dan, Jozef en Benjamin, Nafthali, Gad en Aser.  

 

 

--

3


 

  De kinderen van Juda zijn: Er, en Onan, en Sela; drie zijn er hem geboren van de dochter van Sua, de Kanaanietische; en Er, de eerstgeborene van Juda, waskwaad in de ogen des HEEREN; daarom doodde Hij hem.  

 

 

--

4


 

  Maar Thamar, zijn schoondochter, baarde hem Perez en Zerah. Al de zonen van Juda waren vijf.  

 

 

--

5


 

  De kinderen van Perez waren Hezron en Hamul.  

 

 

--

6


 

  En de kinderen van Zerah waren Zimri, en Ethan, en Heman, en Chalcol, en Dara. Deze allen zijn vijf.  

 

 

--

7


 

  En de kinderen van Charmi waren Achan, de beroerder van Israel, die zich aan het verbannene vergreep.  

 

 

--

8


 

  De kinderen van Ethan nu waren Azaria.  

 

 

--

9


 

  En de kinderen van Hezron, die hem geboren zijn, waren Jerahmeel, en Ram, en Chelubai.  

 

 

--

10


 

  Ram nu gewon Amminadab, en Amminadab gewon Nahesson, den vorst der kinderen van Juda;  

 

 

--

11


 

  En Nahesson gewon Salma, en Salma gewon Boaz.  

 

 

--

12


 

  En Boaz gewon Obed, en Obed gewon Isai,  

 

 

--

13


 

  En Isai gewon Eliab, zijn eerstgeborene, en Abinadab, den tweede, en Simea, den derde,  

 

 

--

14


 

  Nethaneel, den vierde, Raddai, den vijfde,  

 

 

--

15


 

  Ozem, den zesde, David, den zevende.  

 

 

--

16


 

  En hun zusters waren Zeruja en Abigail. De kinderen nu van Zeruja waren Abisai, en Joab, en Asa-El drie.  

 

 

--

17


 

  En Abigail baarde Amasa; en de vader van Amasa was Jether, een Ismaeliet.  

 

 

--

18


 

  Kaleb nu, de zoon van Hezron, gewon kinderen uit Azuba, zijn vrouw, en uit Jerioth. En de zonen van deze zijn: Jeser, en Sobab, en Ardon.  

 

 

--

19


 

  Als nu Azuba gestorven was, zo nam zich Kaleb Efrath, die baarde hem Hur.  

 

 

--

20


 

  En Hur gewon Uri, en Uri gewon Bezaleel.  

 

 

--

21


 

  Daarna ging Hezron in tot de dochter van Machir, den vader van Gilead, en hij nam ze, toen hij zestig jaren oud was; en zij baarde hem Segub.  

 

 

--

22


 

  Segub nu gewon Jair; en hij had drie en twintig steden in het land van Gilead.  

 

 

--

23


 

  En hij nam Gesur en Aram, met de vlekken van Jair, van dezelve, met Kenath, en haar onderhorige plaatsen, zestig steden. Deze allen zijn zonen van Machir, denvader van Gilead.  

 

 

--

24


 

  En na den dood van Hezron, in Kaleb-Efratha, heeft Abia, Hezrons huisvrouw, hem ook gebaard Aschur, de vader van Thekoa.  

 

 

--

25


 

  De kinderen van Jerahmeel nu, den eerstgeborene van Hezron, waren deze: de eerstgeborene was Ram, daartoe Buna, en Oren, en Ozem en Ahia.  

 

 

--

26


 

  Jerahmeel had nog een andere vrouw, welker naam was Atara; zij was de moeder van Onam.  

 

 

--

27


 

  En de kinderen van Ram, den eerstgeborene van Jerahmeel waren Maaz, en Jamin, en Eker.  

 

 

--

28


 

  En de kinderen van Onam waren Sammai en Jada. En de kinderen van Sammai: Nadab en Abisur.  

 

 

--

29


 

  De naam nu der huisvrouw van Abisur was Abihail: die baarde hem Achban en Molid.  

 

 

--

30


 

  En de kinderen van Nadab waren Seled en Appaim; en Seled stierf zonder kinderen.  

 

 

--

31


 

  En de kinderen van Appaim waren Jisei; en de kinderen van Jisei waren Sesan; en de kinderen van Sesan, Achlai.  

 

 

--

32


 

  En de kinderen van Jada, den broeder van Sammai, waren Jether en Jonathan; en Jether is gestorven zonder kinderen.  

 

 

--

33


 

  De kinderen van Jonathan nu waren Peleth en Zaza. Dit waren de kinderen van Jerahmeel.  

 

 

--

34


 

  En Sesan had geen zonen, maar dochteren. En Sesan had een Egyptischen knecht, wiens naam was Jarha.  

 

 

--

35


 

  Sesan nu gaf zijn dochter aan zijn knecht Jarha tot een vrouw; en zij baarde hem Attai.  

 

 

--

36


 

  Attai nu gewon Nathan, en Nathan gewon Zabad,  

 

 

--

37


 

  En Zabad gewon Eflal, en Eflal gewon Obed,  

 

 

--

38


 

  En Obed gewon Jehu, en Jehu gewon Azaria,  

 

 

--

39


 

  En Azaria gewon Helez, en Helez gewon Elasa,  

 

 

--

40


 

  En Elasa gewon Sismai, en Sismai gewon Sallum,  

 

 

--

41


 

  En Sallum gewon Jekamja, en Jekamja gewon Elisama.  

 

 

--

42


 

  De kinderen van Kaleb nu, den broeder van Jerahmeel, zijn Mesa, zijn eerstgeborene (die is de vader van Zif), en de kinderen van Maresa, den vader van Hebron.  

 

 

--

43


 

  De kinderen van Hebron nu waren Korah, en Tappuah, en Rekem, en Sema.  

 

 

--

44


 

  Sema nu gewon Raham, den vader van Jorkeam, en Rekem gewon Sammai.  

 

 

--

45


 

  De kinderen van Sammai nu waren Maon; en Maon was de vader van Beth-Zur.  

 

 

--

46


 

  En Efa, het bijwijf van Kaleb, baarde Haran, en Moza, en Gazez; en Haran gewon Gazez.  

 

 

--

47


 

  De kinderen van Jochdai nu waren Regem, en Jotham, en Gesan, en Pelet, en Efa, en Saaf.  

 

 

--

48


 

  Uit het bijwijf Maacha gewon Kaleb: Seber en Tirhana.  

 

 

--

49


 

  En de huisvrouw van Saaf, den vader van Madmanna, baarde Seva, den vader van Machbena, en den vader van Gibea; en de dochter van Kaleb was Achsa.  

 

 

--

50


 

  Dit waren de kinderen van Kaleb, den zoon van Hur, den eerstgeborene van Efratha: Sobal, de vader van Kirjath-Jearim;  

 

 

--

51


 

  Salma, de vader der Bethlehemieten; Haref, de vader van Beth-Gader.  

 

 

--

52


 

  De kinderen van Sobal, den vader van Kirjath-Jearim, waren Haroe en Hazihammenuchoth.  

 

 

--

53


 

  En de geslachten van Kirjath-Jearim waren de Jithrieten, en de Futhieten, en de Sumathieten, en de Misraieten; van dezen zijn uitgegaan de Zoraieten en deEsthaolieten.  

 

 

--

54


 

  De kinderen van Salma waren de Bethlehemieten, en de Netofathieten, Atroth, Beth-Joab, en de helft der Manathieten, en de Zorieten.  

 

 

--

55


 

  En de huisgezinnen der schrijvers, die te Jabes woonden, de Tirathieten, de Simeathieten, de Suchathieten; dezen zijn de Kenieten, die gekomen zijn van Hammath,den vader van het huis van Rechab.   

 

 

--

1 Kronieken 3

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: