Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Numberi 12

Numberi

Index

Hoofdstuk 13

1


 

  En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:  

 

 

--

2


 

  Zend u mannen uit: die het land Kanaan verspieden, hetwelk Ik den kinderen Israels geven zal; van elken stam zijner vaderen zult gijlieden een man zenden, zijndeieder een overste onder hen.  

 

 

--

3


 

  Mozes dan zond hen uit de woestijn van Paran, naar den mond des HEEREN; al die mannen waren hoofden der kinderen Israels.  

 

 

--

4


 

  En dit zijn hun namen: van den stam van Ruben, Sammua, de zoon van Zaccur.  

 

 

--

5


 

  Van de stam van Simeon, Safat, de zoon van Hori.  

 

 

--

6


 

  Van de stam van Juda, Kaleb, de zoon van Jefunne.  

 

 

--

7


 

  Van de stam van Issaschar, Jigeal, de zoon van Jozef.  

 

 

--

8


 

  Van de stam van Efraim, Hosea, de zoon van Nun.  

 

 

--

9


 

  Van de stam van Benjamin, Palti, de zoon van Rafu.  

 

 

--

10


 

  Van de stam van Zebulon, Gaddiel, de zoon van Sodi.  

 

 

--

11


 

  Van de stam van Jozef, voor den stam van Manasse, Gaddi, de zoon van Susi.  

 

 

--

12


 

  Van de stam van Dan, Ammiel, de zoon van Gemalli.  

 

 

--

13


 

  Van de stam van Aser, Sethur, de zoon van Michael.  

 

 

--

14


 

  Van de stam van Nafthali, Nachbi, de zoon van Wofsi.  

 

 

--

15


 

  Van de stam van Gad, Guel, de zoon van Machi.  

 

 

--

16


 

  Dit zijn de namen der mannen, die Mozes zond, om dat land te verspieden; en Mozes noemde Hosea, den zoon van Nun, Jozua.  

 

 

--

17


 

  Mozes dan zond hen, om het land Kanaan te verspieden; en hij zeide tot hen: Trekt dit henen op tegen het zuiden, en klimt op het gebergte;  

 

 

--

18


 

  En beziet het land, hoedanig het zij, en het volk, dat daarin woont, of het sterk zij of zwak, of het weinig zij of veel;  

 

 

--

19


 

  En hoedanig het land zij, waarin hetzelve woont, of het goed zij of kwaad; en hoedanig de steden zijn, in dewelke hetzelve woont, of in legers, of in sterkten;  

 

 

--

20


 

  Ook hoedanig het land zij, of het vet zij of mager, of er bomen in zijn of niet; en versterkt u, en neemt van de vrucht des lands. Die dagen nu waren de dagen dereerste vruchten van de wijndruiven.  

 

 

--

21


 

  Alzo trokken zij op, en verspiedden het land, van de woestijn Zin af tot Rechob toe, waar men gaat naar Hamath.  

 

 

--

22


 

  En zij trokken op in het zuiden, en kwamen tot Hebron toe en daar waren Ahiman, Sesai en Talmai, kinderen van Enak; Hebron nu was zeven jaren gebouwd voorZoan in Egypte.  

 

 

--

23


 

  Daarna kwamen zij tot het dal Eskol, en sneden van daar een rank af met een tros wijndruiven, dien zij droegen met tweeen, op een draagstok; ook van degranaatappelen en van de vijgen.  

 

 

--

24


 

  Diezelve plaats noemde men het dal Eskol, ter oorzake van den tros, dien de kinderen Israels van daar afgesneden hadden.  

 

 

--

25


 

  Daarna keerden zij weder van het verspieden des lands, ten einde van veertig dagen.  

 

 

--

26


 

  En zij gingen heen, en kwamen tot Mozes en tot Aaron, en tot de gehele vergadering der kinderen Israels, in de woestijn Paran, naar Kades; en brachten bescheidweder aan hen, en aan de gehele vergadering, en lieten hen de vrucht des lands zien.  

 

 

--

27


 

  En zij vertelden hem, en zeiden: Wij zijn gekomen tot dat land, waarheen gij ons gezonden hebt; en voorwaar, het is van melk en honig vloeiende, en dit is zijn vrucht.  

 

 

--

28


 

  Behalve dat het een sterk volk is, hetwelk in dat land woont, en de steden zijn vast, en zeer groot; en ook hebben wij daar kinderen van Enak gezien.  

 

 

--

29


 

  De Amalekieten wonen in het land van het zuiden; maar de Hethieten, en de Jebusieten, en de Amorieten wonen op het gebergte; en de Kanaanieten wonen aan dezee, en aan den oever van de Jordaan.  

 

 

--

30


 

  Toen stilde Kaleb het volk voor Mozes, en zeide: Laat ons vrijmoedig optrekken, en dat erfelijk bezitten; want wij zullen dat voorzeker overweldigen!  

 

 

--

31


 

  Maar de mannen, die met hem opgetrokken waren, zeiden: Wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij.  

 

 

--

32


 

  Alzo brachten zij een kwaad gerucht voort van het land, dat zij verspied hadden, aan de kinderen Israels, zeggende: Dat land, door hetwelk wij doorgegaan zijn, omhet te verspieden, is een land, dat zijn inwoners verteert; en al het volk, hetwelk wij in het midden van hetzelve gezien hebben, zijn mannen van grote lengte.  

 

 

--

33


 

  Wij hebben ook daar de reuzen gezien, en de kinderen van Enak, van de reuzen; en wij waren als sprinkhanen in onze ogen, alzo waren wij ook in hun ogen.   

 

 

--

Numberi 14

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: