Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Numberi 9

Numberi

Index

Hoofdstuk 10

1


 

  Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:  

 

 

--

2


 

  Maak u twee zilveren trompetten; van dicht werk zult gij ze maken; en zij zullen u zijn tot de samenroeping der vergadering, en tot den optocht der legers.  

 

 

--

3


 

  Als zij met dezelve blazen zullen, dan zal de gehele vergadering tot u vergaderd worden, aan de deur van de tent der samenkomst.  

 

 

--

4


 

  Maar als zij met de ene zullen blazen, dan zullen tot u vergaderd worden de oversten, de hoofden der duizenden van Israel.  

 

 

--

5


 

  Als gij met een gebroken geklank blazen zult, dan zullen de legers, die tegen het oosten gelegerd zijn, optrekken.  

 

 

--

6


 

  Maar als gij ten tweeden male met een gebroken klank blazen zult, zullen de legers, die tegen het zuiden legeren, optrekken; met een gebroken klank zullen zij blazentot hun optochten.  

 

 

--

7


 

  Maar in het verzamelen van de gemeente, zult gij blazen, doch geen gebroken geklank maken.  

 

 

--

8


 

  En de zonen van Aaron, de priesters, zullen met die trompetten blazen; en zij zullen ulieden zijn tot een eeuwige inzetting bij uw geslachten.  

 

 

--

9


 

  En wanneer gijlieden in uw land ten strijde zult trekken tegen den vijand, die u benauwt, zult gij ook met die trompetten een gebroken klank maken; zo zal uwergedacht worden voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, en gij zult van uw vijanden verlost worden.  

 

 

--

10


 

  Desgelijks ten dage uwer vrolijkheid, en in uw gezette hoogtijden, en in de beginselen uwer maanden, zult gij ook met de trompetten blazen over uw brandofferen, enover uw dankofferen; en zij zullen u ter gedachtenis zijn voor het aangezicht uws Gods; Ik ben de HEERE, uw God!  

 

 

--

11


 

  En het geschiedde in het tweede jaar, in de tweede maand, op den twintigsten van de maand, dat de wolk verheven werd van boven den tabernakel der getuigenis.  

 

 

--

12


 

  En de kinderen Israels togen op, naar hun tochten, uit de woestijn Sinai; en de wolk bleef in de woestijn Paran.  

 

 

--

13


 

  Alzo togen zij vooreerst op, naar den mond des HEEREN, door de hand van Mozes.  

 

 

--

14


 

  Want vooreerst toog op de banier van het leger der kinderen van Juda, naar hun heiren; en over zijn heir was Nahesson, de zoon van Amminadab.  

 

 

--

15


 

  En over het heir van den stam der kinderen van Issaschar was Nethaneel, den zoon van Zuar.  

 

 

--

16


 

  En over het heir van den stam der kinderen van Zebulon was Eliab, de zoon van Helon.  

 

 

--

17


 

  Toen werd de tabernakel afgenomen, en de zonen van Gerson, en de zonen van Merari togen op, dragende den tabernakel.  

 

 

--

18


 

  Daarna toog de banier van het leger van Ruben, naar hun heiren; en over zijn heir was Elizur, de zoon van Sedeur.  

 

 

--

19


 

  En over het heir van den stam der kinderen van Simeon was Selumiel, de zoon van Zurisaddai.  

 

 

--

20


 

  En over het heir van den stam der kinderen van Gad was Eljasaf, de zoon van Dehuel.  

 

 

--

21


 

  Toen togen op de Kohathieten, dragende het heiligdom; en de anderen richtten den tabernakel op, tegen dat dezen kwamen.  

 

 

--

22


 

  Daarna toog op de banier van het leger der kinderen van Efraim, naar hun heiren; en over het heir was Elisama, de zoon van Ammihud.  

 

 

--

23


 

  En over het heir van den stam der kinderen van Manasse was Gamaliel, de zoon van Pedazur.  

 

 

--

24


 

  En over het heir van den stam der kinderen van Benjamin was Abidan, de zoon van Gideoni.  

 

 

--

25


 

  Toen toog op de banier van het leger der kinderen van Dan, samensluitende al de legers, naar hun heiren; en over zijn heir was Ahiezer de zoon van Ammisaddai.  

 

 

--

26


 

  En over het heir van den stam der kinderen van Aser was Pagiel, de zoon van Ochran.  

 

 

--

27


 

  En over het heir van den stam der kinderen van Nafthali was Ahira, de zoon van Enan.  

 

 

--

28


 

  Dit waren de tochten der kinderen Israels, naar hun heiren, als zij reisden.  

 

 

--

29


 

  Mozes nu zeide tot Hobab, den zoon van Rehuel, den Midianiet, den schoonvader van Mozes: Wij reizen naar die plaats, van welke de HEERE gezegd heeft: Ik zalu die geven; ga met ons, en wij zullen u weldoen, want de HEERE heeft over Israel het goede gesproken.  

 

 

--

30


 

  Doch hij zeide tot hem: Ik zal niet gaan; maar ik zal naar mijn land en naar mijn maagschap gaan.  

 

 

--

31


 

  En hij zeide: Verlaat ons toch niet; want dewijl gij weet, dat wij ons legeren in de woestijn, zo zult gij ons tot ogen zijn.  

 

 

--

32


 

  En het zal geschieden, als gij met ons zult gaan, en het goede geschieden zal, waarmede de HEERE bij ons weldoen zal, dat wij u ook weldoen zullen.  

 

 

--

33


 

  Zo togen zij drie dagreizen van den berg des HEEREN; en de ark des verbonds des HEEREN reisde voor hun aangezicht drie dagreizen, om voor hen eenrustplaats uit te speuren.  

 

 

--

34


 

  En de wolk des HEEREN was des daags over hen, als zij uit het leger verreisden.  

 

 

--

35


 

  Het geschiedde nu in het optrekken van de ark, dat Mozes zeide: Sta op, HEERE! en laat Uw vijanden verstrooid worden, en Uw haters van Uw aangezichtvlieden!  

 

 

--

36


 

  En als zij rustte, zeide hij: Kom weder, HEERE! tot de tien duizenden der duizenden van Israel!   

 

 

--

Numberi 11

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: