Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Genesis 32

Genesis

Index

Hoofdstuk 33

1


 

  En Jakob hief zijn ogen op en zag; en ziet, Ezau kwam, en vierhonderd mannenmet hem. Toen verdeelde hij de kinderen onder Lea, en onder Rachel, en onderde twee dienstmaagden.  

 

 

--

2


 

  En hij stelde de dienstmaagden en haar kinderen vooraan; en Lea en haarkinderen meer achterwaarts; maar Rachel en Jozef de achterste.  

 

 

--

3


 

  En hij ging voorbij hun aangezicht heen, en hij boog zich zeven malen ter aarde,totdat hij bij zijn broeder kwam.  

 

 

--

4


 

  Toen liep Ezau hem tegemoet, en nam hem in den arm, en viel hem aan den hals,en kuste hem; en zij weenden.  

 

 

--

5


 

  Daarna hief hij zijn ogen op, en zag die vrouwen en die kinderen, en zeide: Wiezijn deze bij u? En hij zeide: De kinderen, die God aan uw knecht genadiglijkverleend heeft.  

 

 

--

6


 

  Toen traden de dienstmaagden toe, zij en haar kinderen, en zij bogen zich neder.  

 

 

--

7


 

  En Lea trad ook toe, met haar kinderen, en zij bogen zich neder; en daarna tradJozef toe en Rachel, en zij bogen zich neder.  

 

 

--

8


 

  En hij zeide: Voor wien is u al dit heir, dat ik ontmoet heb? En hij zeide: Omgenade te vinden in de ogen mijns heren!  

 

 

--

9


 

  Maar Ezau zeide: Ik heb veel, mijn broeder! het zij het uwe, wat gij hebt!  

 

 

--

10


 

  Toen zeide Jakob: Och neen! indien ik nu genade in uw ogen gevonden heb, zoneem mijn geschenk van mijn hand; daarom, omdat ik uw aangezicht gezien heb,als had ik Gods aangezicht gezien, en gij welgevallen aan mij genomen hebt.  

 

 

--

11


 

  Neem toch mijn zegen, die u tegemoet gebracht is, dewijl het God mij genadiglijkverleend heeft, en dewijl ik alles heb; en hij hield bij hem aan, zodat hij het nam.  

 

 

--

12


 

  En hij zeide: Laat ons reizen en voorttrekken; en ik zal voor u trekken.  

 

 

--

13


 

  Maar hij zeide tot hem: Mijn heer weet, dat deze kinderen teder zijn, en dat ikzogende schapen en koeien bij mij heb; indien men dezelve maar een dag afdrijft,zo zal de gehele kudde sterven.  

 

 

--

14


 

  Mijn heer trekke toch voorbij, voor het aangezicht van zijn knecht; en ik zal mijop mijn gemak als leidsman voegen, naar den gang van het werk, hetwelk voormijn aangezicht is, en naar den gang dezer kinderen, totdat ik bij mijn heer te Seirkome.  

 

 

--

15


 

  En Ezau zeide: Laat mij toch van dit volk, dat met mij is, u bijstellen. En hij zeide:Waartoe dat? laat mij genade vinden in mijns heren ogen!  

 

 

--

16


 

  Alzo keerde Ezau dien dag wederom zijns weegs naar Seir toe.  

 

 

--

17


 

  Maar Jakob reisde naar Sukkoth, en bouwde een huis voor zich, en maaktehutten voor zijn vee; daarom noemde hij den naam dier plaats Sukkoth.  

 

 

--

18


 

  En Jakob kwam behouden tot de stad Sichem, welke is in het land Kanaan, als hijkwam van Paddan-Aram; en hij legerde zich in het gezicht der stad.  

 

 

--

19


 

  En hij kocht een deel des velds, waarop hij zijn tent gespannen had, van de handder zonen van Hemor, den vader van Sichem, voor honderd stukken gelds.  

 

 

--

20


 

  En hij richte aldaar een altaar op, en noemde het: De God Israels is God!   

 

 

--

Genesis 34

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: