Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Genesis 20

Genesis

Index

Hoofdstuk 21

1


 

  En de HEERE bezocht Sara, gelijk als Hij gezegd had; en de HEERE deed aanSara gelijk als Hij gesproken had.  

 

 

--

2


 

  En Sara werd bevrucht, en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, tergezetter tijd, dien hem God gezegd had.  

 

 

--

3


 

  En Abraham noemde den naam zijns zoons, dien hem geboren was, dien hemSara gebaard had, Izak.  

 

 

--

4


 

  En Abraham besneed zijn zoon Izak, zijnde acht dagen oud, gelijk als hem Godgeboden had.  

 

 

--

5


 

  En Abraham was honderd jaren oud, als hem Izak zijn zoon geboren werd.  

 

 

--

6


 

  En Sara zeide: God heeft mij een lachen gemaakt; al die het hoort, zal met mijlachen.  

 

 

--

7


 

  Voorts zeide zij: Wie zou Abraham gezegd hebben: Sara heeft zonen gezoogd?want ik heb een zoon gebaard in zijn ouderdom.  

 

 

--

8


 

  En het kind werd groot, en werd gespeend; toen maakte Abraham een grotenmaaltijd op den dag, als Izak gespeend werd.  

 

 

--

9


 

  En Sara zag den zoon van Hagar, de Egyptische, dien zij Abraham gebaard had,spottende.  

 

 

--

10


 

  En zij zeide tot Abraham: Drijf deze dienstmaagd en haar zoon uit; want de zoondezer dienstmaagd zal met mijn zoon, met Izak, niet erven.  

 

 

--

11


 

  En dit woord was zeer kwaad in Abrahams ogen, ter oorzake van zijn zoon.  

 

 

--

12


 

  Maar God zeide tot Abraham: Laat het niet kwaad zijn in uw ogen, over denjongen, en over uw dienstmaagd; al wat Sara tot u zal zeggen, hoor naar haarstem; want in Izak zal uw zaad genoemd worden.  

 

 

--

13


 

  Doch Ik zal ook den zoon dezer dienstmaagd tot een volk stellen, omdat hij uwzaad is.  

 

 

--

14


 

  Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en nam brood, en een fles water, engaf ze aan Hagar, die leggende op haar schouder; ook gaf hij haar het kind, enzond haar weg. En zij ging voort, en dwaalde in de woestijn Ber-seba.  

 

 

--

15


 

  Als nu het water van de fles uit was, zo wierp zij het kind onder een van destruiken.  

 

 

--

16


 

  En zij ging en zette zich tegenover, afgaande zo verre, als die met de boogschieten; want zij zeide: Dat ik het kind niet zie sterven; en zij zat tegenover, enhief haar stem op, en weende.  

 

 

--

17


 

  En God hoorde de stem van den jongen; en de Engel Gods riep Hagar toe uit denhemel, en zeide tot haar: Wat is u, Hagar? Vrees niet; want God heeft naar desjongens stem gehoord, ter plaatse, waar hij is.  

 

 

--

18


 

  Sta op, hef den jongen op, en houd hem vast met uwe hand; want Ik zal hem toteen groot volk stellen.  

 

 

--

19


 

  En God opende haar ogen, dat zij een waterput zag; en zij ging, en vulde de flesmet water, en gaf den jongen te drinken.  

 

 

--

20


 

  En God was met den jongen; en hij werd groot, en hij woonde in de woestijn, enwerd een boogschutter.  

 

 

--

21


 

  En hij woonde in de woestijn Paran; en zijn moeder nam hem een vrouw uitEgypteland.  

 

 

--

22


 

  Voorts geschiedde het ter zelfder tijd, dat Abimelech, mitsgaders Pichol, zijnkrijgsoverste, tot Abraham sprak, zeggende: God is met u in alles, wat gij doet.  

 

 

--

23


 

  Zo zweer mij nu hier bij God: Zo gij mij, of mijn zoon, of mijn neef liegen zult!naar de weldadigheid, die ik bij u gedaan heb, zult gij doen bij mij, en bij het land,waarin gij als vreemdeling verkeert.  

 

 

--

24


 

  En Abraham zeide: Ik zal zweren.  

 

 

--

25


 

  En Abraham berispte Abimelech ter oorzake van een waterput, die Abimelechsknechten met geweld genomen hadden.  

 

 

--

26


 

  Toen zeide Abimelech: Ik heb niet geweten, wie dit stuk gedaan heeft; en ookhebt gij het mij niet aangezegd, en ik heb er ook niet van gehoord, dan heden.  

 

 

--

27


 

  En Abraham nam schapen en runderen, en gaf die aan Abimelech; en die beidenmaakten een verbond.  

 

 

--

28


 

  Doch Abraham stelde zeven ooilammeren der kudde bijzonder.  

 

 

--

29


 

  Zo zeide Abimelech tot Abraham: Wat zullen hier deze zeven ooilammeren, die gijbijzonder gesteld hebt?  

 

 

--

30


 

  En hij zeide: Dat gij de zeven ooilammeren van mijn hand nemen zult, opdat hetmij tot een getuigenis zij, dat ik dezen put gegraven heb.  

 

 

--

31


 

  Daarom noemde men die plaats Ber-seba, omdat die beiden daar gezworenhadden.  

 

 

--

32


 

  Alzo maakten zij een verbond te Ber-seba. Daarna stond Abimelech op, enPichol, zijn krijgsoverste, en zij keerden wederom naar het land der Filistijnen.  

 

 

--

33


 

  En hij plantte een bos in Ber-seba, en riep aldaar den Naam des HEEREN, deseeuwigen Gods, aan.  

 

 

--

34


 

  En Abraham woonde als vreemdeling vele dagen in het land der Filistijnen.   

 

 

--

Genesis 22

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: